Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zijn er onder de [53]ijdelheden der heidenen, die doen regenen, of kan de hemel [54]druppelen [55]geven? Zijt Gij [56]die niet, o HEERE, onze God? Daarom zullen wij op [57]U wachten, want Gij [58]doet al die dingen. 53. Dat is, kunnen de afgoden regen geven? Zie 1 Kon.16:13, en 2 Kon.17:15. Hij wil zeggen: Geenszins. Zie Gen.18:17. 54. Of, regenschuren. 55. Te weten van zichzelven? 56. Dat is, het is immers ontwijfelbaar waar, dat Gij die zijt, die zulks alleen doet. Zie Gen.13:9. 57. Dat Gij ons den nodigen regen geeft, want Gij zijt onze verwachting [boven vs.8], gelijk in alle andere noden, alzo ook in deze droogte, waarvan boven in het begin van vs.-1: gesproken is. 58. Of, Gij hebt al die dingen gemaakt; regen en droogte, enz. komen van U.